Wie zijn wij?
Wij zijn een stichting voor amateur-onderwater-archeologen. Wij duiken voornamelijk in het oostelijk rivierengebied in nauwe samenwerking met de AWN (Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland).
Het ontstaan van de stichting Mergor in Mosam
Toen de Werkgroep Onderwaterarcheologie Oostelijk Rivierengebied (WOOR) over ging in een stichting is lang nagedacht over een passende naam. De ingrediënten waren duidelijk, iets met onder water, iets met het ontstaan van de groep (Romeinse brugproject in de Maas bij Cuijk) en iets met het voornaamste werkgebied, de Maas. Al snel werd geopperd iets met het Latijnse (Romeinse taal) woord voor duiker, wat aangaf de nauwe relatie met de Romeinse brug en Mosam het Latijnse woord voor Maas. Enkele taaldeskundige werden geraadpleegd!
Het Latijnse woord voor duiker was Urinator!!!! Natuurlijk was dat duiken niet het duiken wat wij tegenwoordig onder duiken verstaan, maar toch waren het de eerste primitieve pogingen van werken onder water. Niet wetende op dat moment hoe men aan het woord “Urinator” kwam.
Korte tijd daarna kreeg ik na een lezing een boekje geschreven door Fik Meijer, “De Oudheid van opzij”. Een boekje over de deugden en gebreken uit de klassieke geschiedenis, uit de Griekse en Romeinse tijd. Hieronder staat een prachtig stuk over de Urinatores van het Corpus Urinatorum:
Urinatores: de onderkant van de Romeinse samenleving.
Als er in de Romeinse maatschappij één beroepsgroep is geweest die altijd aan de onderkant van de maatschappelijke ladder is blijven hangen, dan zijn het wel de urinatores, de duikers die in de haven van Ostia, in de rivier de Tiber en voor de kusten van Italië hun karig loon verdienden.
Die geringe achting was niet nieuw in de Grieks-Romeinse wereld. Vanaf het moment dat duikers overal langs de kusten van de Middellandse Zee actief werden als parelvissers, sponzenvissers of schatduikers, hebben ze op weinig waardering mogen rekenen. Ze werden gezien als waaghalzen die een spel met de dood speelden. Zonder duikmasker of andere attributen daalden zij met stenen verzwaard af naar diepten van soms meer dan vijftien meter. Daar zwommen zij dan rond, zoekend naar schelpen, sponzen en koralen of door schepen verloren ladingen en stegen vervolgens weer op naar de oppervlakte. En dat elke dag opnieuw. Iedere duik moet een pijnlijke aangelegenheid zijn geweest. Hun ogen waren rood opgezwollen van het zoute water en hun oren hadden het door de drukverschillen zwaar te verduren. Om te voorkomen dat hun trommelvliezen tijdens die snelle afdaling zouden knappen, hadden sommigen er gaatjes in geprikt.
Maar nu bestond het gevaar dat er water in hun oren zou stromen. Daarom stopten ze stukjes spons in hun oren of deden ze vóór een duik olijfolie in hun mond en oren. Zo hoopten ze dat het zeewater niet door hun doorgeprikte trommelvliezen in de buis van Eustachius achter het oor zou binnendringen. Het zal duidelijk zijn dat de levensverwachtingen van de duikers niet al te hoog waren. Als ze hun duikavonturen al overleefden, dan mag men zich afvragen hoe zij zich na hun actieve duikersleven gevoeld zullen hebben. Hoe hard ze ook werkten, welke risico's ze ook namen, op enige sociale opwaardering mochten ze niet rekenen. De zee stond nu eenmaal in een kwade reuk. De zee, zo vonden de Romeinen, was er alleen om naar te kijken. Wie zijn brood op zee verdiende, deugde niet en wie in de zee afdaalde en zich in dit vijandige element begaf, maakte het nog bonter en keerde zich nog verder af van de normen en waarden van de klassieke agrarische maatschappij, ook al maakte hij zich nuttig voor die maatschappij.
Duikers werden dan ook gemeden. Alleen wanneer oorlogssituaties het noodzakelijk maakten dat zij als een soort kikvorsmannen avant Ia lettre vijandelijke schepen onklaar maakten, waren de Romeinen bereid hun afkeer tijdelijk te overwinnen. Zoals in 194 n.C., toen duikers in dienst van keizer Septimius Severus een beslissende rol speelden bij het beleg van Byzantium Ze zwommen naar de schepen van de vijand, sloegen spijkers waaraan lange kabels zaten in de bodem van die schepen en trokken de schepen vervolgens van hun plaats. Alleen al aan het Latijnse woord waarmee duikers werden aangeduid, kan men zien hoezeer zij geminacht werden. Want hoe je het ook wendt of keert, het Latijnse woord voor duiker, urinator, is nu niet bepaald een woord waaruit waardering spreekt. Hoewel de Romeinen woorden hadden voor duiken en onder water gaan (demergi, inmergi, submergi), was het woord urinator, afgeleid van urino(r), de term voor duiker.
Dat woord gingen de duikers ten slotte ook zelf gebruiken om hun beroep aan te geven, want er zijn inscripties waarop te lezen staat dat duikers zich verenigd hadden in een vakvereniging, het corpus urinatorum.(zie foto)
Maar hoe waren de Romeinen nu op deze naam gekomen? Deze vraag is nog altijd niet beantwoord. De traditionele interpretatie is dat urinator te maken heeft met het woord urina in zijn oorspronkelijke betekenis van water. Urinatores waren dus mensen die in het water werden ondergedompeld of mensen van wie 'het water afdroop'.
Dichter bij de waarheid is mijns inziens de verklaring van Oleson (4) die urinatores niet afleidt van urina in de betekenis van gewoon water, maar in de betekenis van urine. Op grond van het gegeven dat duikers en met name duikers in koud water, door de druk van de waterkolom de neiging hebben om onder water spontaan te urineren diuresis heet dat in medische vaktaal -, zouden ze urinatores, urineerders, zijn genoemd. Hoewel deze kwaal niet ernstig is -boven water hebben de duikers er geen last van -, kregen de duikers toch het etiket urinatores opgeplakt. Geleidelijk zouden urino(r) en urinator technische termen zijn geworden die de oorspronkelijke woorden voor duiken en duikers hebben verdrongen.
De verbinding met urina in de betekenis van urine is zeer aannemelijk, alleen denk ik dat de fysiologische uitleg niet juist is. Volgen we Oleson, dan wordt urinator steeds meer een technische term en de vraag is of er in dat geval ook niet andere termen in gebruik zouden zijn gekomen die meer het duiken zelf zouden hebben benadrukt dan de bijverschijnselen waar de buitenstaanders nauwelijks weet van hadden. Woorden als in-
de- en submergi waren daarvoor uitermate geschikt. Maar urino(r) en urinator bleven in gebruik en dat kwam, denk ik, omdat de mensen in Rome en Ostia, waar het aantal duikers almaar groeide, permanent werden geconfronteerd met de lichamelijke ongemakken van duikers. De antieke bronnen doen daarover geen mededelingen, maar op grond van een verslag van een Franse ontdekkingsreiziger uit het begin van de vorige eeuw, waarin deze zijn belevenissen met parelduikers in de Perzische Golf te boek heeft gesteld, meen ik dat er alle reden is om het woord urinator in zijn betekenis van 'urineerder' op een andere manier te verklaren.
De ontdekkingsreiziger in kwestie is Henry de Monfreid en zijn boek heeft als titel “Les Secrets de la Mer Rouge” De Monfreid bracht geruime tijd door op het zogeheten Pareleiland. Hij sloot vriendschap met de bewoners en nam vele malen in zijn boot duikers mee naar de parelgronden. Tijdens die tochten werd hij herhaaldelijk getroffen door een verschrikkelijke stank wanneer de duikers aan boord waren.
De Monfreid schrijft daarover het volgende:
Onder de smerige luchtjes overheerst een urinelucht of, beter gezegd, een stank van pis. Ik vraag me af of de jongen aan boord of de jonge Soedanees misschien hun behoeften 's nachts in het schip doen, maar Ahmed Moussa, die geruime tijd met de duikers heeft gevaren, vertelt me dat ze lijden aan een incontinentie van de urinewegen. Drie van de jongens die nog maar net met duiken zijn begonnen, lijden al aan deze ziekte. Het is een ziekte die duikers van nog geen dertig jaar oplopen wanneer ze, verzwaard met een grote steen, naar diepten van vijftien tot achttien meter afdalen. Overdag ruikt men het niet zo erg, omdat ze constant in het water zijn. Bovendien openbaart de ziekte zich in het begin alleen tijdens de nacht. Accepteren we de uitleg van de Monfreid en passen we die toe op de duikers uit de klassieke oudheid, dan krijgt het woord urinator een andere betekenis. Het woord dat ooit door buitenstaanders was bedacht, is in deze interpretatie geen technische term meer, maar een scheldwoord voor een beroepsgroep op grond van een lichamelijke afwijking. Hoe groter het aantal duikers werd, des te meer raakte de term urinatores ingeburgerd. Ten slotte wist niemand meer beter of duiken en urino(r) waren begrippen die onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Ook de duikers zelf accepteerden de term uiteindelijk. En als iemand dreigde te vergeten waarom duikers urinatores werden genoemd, dan was een ontmoeting met een urinator voldoende om hem er opnieuw van te doordringen waarom deze term ooit was bedacht. En hoewel de urinatores belangrijk waren voor de haven van Ostia, het kloppend hart van de Romeinse economie, voor de buitenstaanders bleven het urineerders die stonken en daar liep je in een wijde boog omheen.